Daar kwam ze aangerend. Zeven jaar oud. Kon nog net gedag zeggen tegen haar moeder, voordat ze naar binnenstuiterde. Even de ventilator bekijken. Alle spulletjes in de kamer door haar handen laten gaan. En ik keek rustig hoe ze steeds meer op haar gemak was. Toen ze in de ene hand een grote en in de andere hand een kleinere Boeddha vasthad, vroeg ik of zij en de boeddha’s misschien op de behandeltafel wilden. Tuurlijk!
ToinkToinkToink. Eerst erop-eraf-erop-eraf, achterstevoren, op z’n kop. Ik pakte haar voetjes rustig en gaf haar Reiki terwijl we kletsten. Althans, ik via Boeddha. En steeds moest er tussendoor even van de tafel gesprongen worden, of iets gepakt, of heen en weer gelopen. En als ze lag, ging ze tellen. Hoelang ik mijn handen daar neer mocht leggen. Totdat, dat minder streng werd. Totdat de tellen langer werden. Totdat ze niet meer wilde springen tussendoor. Ik mocht mijn handen op haar hoofdje leggen (Deze zo links, en deze hier op mijn voorhoofd). Wat een rust kwam er in het meisje. Ze wilde gewoon blijven liggen. Had nog een verzoekje voor Reiki op haar schouders. Haalde eens een paar keer héél diep adem. En toen ze zich helemaal gewenteld had in al die Reiki, ze alle verzoekjes had gedaan, én ze heel rustig had nagedaan hoe Boeddha mooi kon zitten, pakte ze een mooi papier en ging geconcentreerd het Reiki-kanji natekenen.
Spelen, Reiki en spelen met Reiki. Het verschil van hoe ze binnenkwam en wegging was op haar moeders gezicht te lezen. Ze zette alle spulletjes mooi terug. En liep rustig aan haar moeders hand naar buiten.